Wie zijn de poortwachters van het paradijs en de hel?
Bij de deur van het paradijs en de hel staan zeer veel engelen. Zij zijn in de Kuran met het woord خَزَنَة (khazana) aangeduid. Khazene is meervoud van خَازِنٌ (khāzin) en dat betekent bewakers. Om deze reden hoort dit woord meer als een titel gezien te worden dan een daadwerkelijke naam. De volgende verzen maken dit duidelijk:
Tegen hen wordt gezegd: “Treed de poorten van de Hel binnen, om daarin eeuwig de verblijvenden te zijn. Wat is de verblijfplaats van de hoogmoedigen toch ellendig!”[2]
En degenen die zich bewust waren van hun verantwoordelijkheden jegens hun Heer, worden groepsgewijs naar de Tuin gevoerd. Totdat, wanneer ze daar aankomen, de poorten worden geopend en de wachters (khazene) zeggen: “Vrede zij met jullie! Jullie zijn zuiver. Treed haar binnen om er eeuwig de verblijvenden te zijn.”[3]
Ook uit een hadis wordt duidelijk dat de wachters van de poorten van het paradijs ‘khazin’ worden genoemd.
De profeet (saw) heeft gezegd:
“Op de dag des oordeels zal ik bij de poort van het paradijs aankomen en vragen er voor mij geopend wordt. De bewaker (khazin) zal vragen: ‘Wie bent u?’. Ik zal antwoorden met ‘Muhammed!’. De bewaker zal dan zeggen: “Ik heb het bevel gekregen deze poort voor niemand vóór jou te openen."[4]
Uit een andere overlevering kan worden opgemaakt dat de hoofdbewaker van de hel ‘Malik’ wordt genoemd.[5]
Deze naam wordt ook openlijk aangegeven in het volgende Kuranische vers:
“En zij zullen schreeuwen: "O, Malik, laat uw Heer een einde aan ons maken." Hij zegt: “Jullie blijven [hier] zeker.” Wij hebben jullie de waarheid gebracht, maar de meesten van jullie waren [en zijn] afkerig van de waarheid.”[6]
Footnotes
Degenen die ongelovig zijn, worden in groepen naar de Hel gedreven. Wanneer ze daar aankomen, openen haar poorten zich en zeggen de wachters (khazene) tegen hen: “Zijn er uit jullie midden geen profeten tot jullie gekomen, die de verzen van jullie Heer voordroegen en jullie hebben gewaarschuwd voor de ontmoeting van deze Dag?” Zij zeggen: “Jazeker, maar het woord van de bestraffing is bewaarheid voor de ongelovigen.”[1]